Begrippenlijst natuurbeheerplannen

Afbeelding
Icoon natuurbeheerplannen

 

Administratieve overheid

Het Vlaamse Gewest, de openbare instellingen die ervan afhangen, de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut en de andere besturen die onderworpen zijn aan het administratief toezicht van het Vlaamse Gewest (Natuurdecreet, art.2, 55°).
 

Beheerder

Het begrip ‘beheerder’ wordt in de hele regeling rond natuurbeheerplannen gebruikt in de betekenis zoals bepaald in het Natuurdecreet (art. 2, 56°): “de eigenaar of mede-eigenaar, de houder van andere zakelijke rechten of de houder van een persoonlijk recht die belast is met het beheer van het terrein”.
 

Bestuur

Een gemeente, een gemeentebedrijf, een vereniging van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een intercommunaal centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, een provincie, een provinciebedrijf, een polder, een watering, een vereniging van polders en wateringen, een kerkfabriek en elke andere rechtspersoon die voor de uitoefening van een openbare eredienst of voor verenigingen van vrijzinnigen onroerende goederen beheert (BVR subsidies, art.1, 6° besturen).

In de tabel ‘openbaar terrein - administratieve overheid – bestuur’ (pdf - 112 kB) vindt u een overzicht van eigenaars van terreinen, met aanduiding of het over een openbare eigenaar, administratieve overheid en/of bestuur gaat. Als de instelling/instantie niet voorkomt op de lijst en u kunt het niet afleiden uit de definities, neem contact op met het aanspreekpunt voor natuurbeheerplannen in uw provincie.
 

Doelmatigheidstoets

Bij elke aanvraag van een aankoopsubsidie met het oog op erkenning als natuurreservaat voert Natuur en Bos een doelmatigheidstoets uit. De doelmatigheidstoets beoordeelt het nut van de aankoop voor het natuurbehoud. De minister zal enkel aankoopsubsidies toekennen als de doelmatigheidstoets positief is. (BVR subsidies, artikel 34)

De goedkeuring van Deel 1 Verkenning van het natuurbeheerplan betekent niet dat de doelmatigheidstoets voor de aan te kopen percelen gelegen binnen het ruimer globaal kader automatisch positief is. Het zijn twee naast elkaar staande procedures. 

Geïntegreerd natuurbeheer

Het begrip ‘geïntegreerd natuurbeheer’ is ontstaan uit het Natuurdecreet art.12bis : ‘Bij het beheer van terreinen ten behoeve van het natuurbehoud, wordt gestreefd naar een geïntegreerd beheer waarbij rekening gehouden wordt met de ecologische, de economische en de sociale functie.’

Het is de verzamelnaam voor de principes waarop het nieuwe natuurbeheerplan steunt. Dit is een integratie van de vroegere regelgeving rond bosbeheerplannen en rond beheerplannen van erkende natuurreservaten, waarbij de kerngedachte is dat in alle terreinen die beheerd worden ten behoeve van het natuurbehoud rekening moet gehouden worden met de ecologische, de sociale en de economische functie.

Verwar dit niet met het begrip ‘geïntegreerd beheersplan’: dat begrip wordt enkel gebruikt voor een beheerplan dat een combinatie is van een natuurbeheerplan en het beheersplan van beschermd onroerend erfgoed.
 

Globaal kader

Het ‘globaal kader’ is een onderdeel (hoofdstuk 3) van deel 1 verkenning van een natuurbeheerplan.

Het globaal kader beschrijft op hoofdlijnen:
  • De invulling van de drie functies van het terrein en differentiatie ervan
  • De gewenste natuurstreefbeelden (te kiezen uit bijlage 3 van het BVR natuurbeheerplannen)
  • Het ambitieniveau (type één, twee, drie of vier)
  • Eventuele doelstellingen in het kader van het Onroerenderfgoeddecreet en beschermingsbesluiten onroerend erfgoed

Het globale kader kan worden opgesteld voor een ruimer gebied dan de in het natuurbeheerplan effectief deelnemende percelen, als dat nuttig is om een betere inschatting te maken van de voorgestelde keuzen in een ruimer landschappelijk kader. Dat ruimere gebied moet op logische wijze samenhangen met de in het natuurbeheerplan opgenomen percelen.

Voor type vier (erkend natuurreservaat): bij het globaal kader kan een ruimer gebied afgebakend worden dan de effectief deelnemende percelen. Op dat gebied kan een doelmatigheidstoets worden uitgevoerd (art. 34 BVR subsidies).

Lees meer over de manieren waarop een ‘globaal kader’ goedgekeurd kan worden en over de voordelen/gevolgen verbonden aan de goedkeuring van het globaal kader in deze nota.
 

Natuurdomein

Een terrein in beheer van het agentschap voor Natuur en Bos (Natuurdecreet, art.2, 55°).
 

Natuurterreinen die ecologisch een samenhangend geheel vormen

In een gezamenlijk beheerplan kunnen enkel natuurterreinen opgenomen worden die ecologisch een samenhangend geheel vormen (BVR natuurbeheerplannen, artikel 2, §1.) Noch het BVR Natuurbeheerplannen, noch het Natuurdecreet voorzien een definitie van ‘ecologisch samenhangend geheel’. In dat geval moet je zo’n term ‘gewoon’ in zijn taalkundige betekenis lezen.

Er moet een ecologisch verband tussen de terreinen bestaan, zodat ze echt als één geheel beheerd kunnen worden. Dat vergt dus een beoordeling in de feiten, en die kunnen van geval tot geval verschillen. Aan elkaar grenzende terreinen zullen wellicht zonder uitzondering aan die bepaling kunnen voldoen. Aan het andere uiterste zal die bepaling niet voldaan kunnen zijn in het denkbeeldige voorbeeld dat een beheerder aan de Maas en een beheerder in de polders samen een gezamenlijk beheerplan zouden indienen. Dan zou er duidelijk geen ecologisch samenhangend geheel zijn.
 

Open plekken binnen het bos

De zogenoemde permanente ‘open plekken binnen het bos’ moeten gedefinieerd worden in het kader van het Bosdecreet, art.3, §2, 3° ‘Bestendig bosvrije oppervlakten of stroken en recreatieve uitrustingen binnen het bos’.

We maken een onderscheid tussen enerzijds bestendig bosvrije oppervlakten of stroken in functie van natuurbehoud of -ontwikkeling in het bos en anderzijds bestendig bosvrije oppervlakten of stroken in functie van bosrecreatie en recreatieve uitrustingen binnen het bos.

Opdat een open terrein als een permanente open plek binnen het bos in functie van natuurbehoud kan beschouwd worden, moet ze voldoen aan elk van de vier volgende voorwaarden:
  1. Bedekkingsgraad < 50%
  2. Terrein met halfopen en open vegetaties dat ten behoeve van het natuurbehoud wordt beheerd. Daar horen dus ook open waterpartijen bij, zoals vennen, poelen, e.d. Wildakkers (bv. ingezaaid met maïs) worden niet beschouwd als een open plek in functie van natuurbehoud, aangezien die monofunctioneel enkel als voederplaats voor wild dienen. Open plekken waar wild komt grazen, komen wel in aanmerking als ze daadwerkelijk beheerd worden ten behoeve van het natuurbehoud.
  3. Het open terrein is over minstens de helft van de omtrek omgeven door bos
  4. De oppervlakte is maximaal 0,5 ha

Daarnaast wordt de zoomvegetatie (= zone met ruigtekruiden) van een bosrand beschouwd als ‘bestendig bosvrije strook binnen het bos’ in functie van natuurbehoud, op voorwaarde dat de breedte minder dan 1x de gemiddelde boomhoogte (25 à 35 m) bedraagt. De mantelvegetatie van een bosrand (struiken en hakhout) wordt daarbij niet meegerekend. Het kan gaan over een bosrand aan de buitenste rand van het bos of om een bosrand binnenin het bos, bv. tussen twee bosbestanden.

Deze voorwaarden gelden niet voor tijdelijke open plekken binnen het bos. Tijdelijke open plekken vallen onder het Bosdecreet art.3, §2, 1° ‘de kaalvlakten, voorheen met bos bezet, die tot het bos blijven behoren’.
 

Openbare terreinen beheerd ten behoeve van het natuurbehoud en waar Europese natuurdoelen moeten gerealiseerd worden

  • Een ‘openbaar terrein’ is een terrein in eigendom of mede-eigendom van een publiekrechtelijke rechtspersoon (Natuurdecreet, art. 2, 53°)
  • ‘Waar Europese natuurdoelen moeten gerealiseerd worden’: als het opgenomen is als habitat of in de zoekzone ligt op de richtkaart van het Managementplan Natura 2000