Soortentoets

Afbeelding
Icoon Dieren en Planten
Plant u een handeling, activiteit of vergunningsaanvraag, dan moet u steeds de analyse maken (of laten maken) of er door die actie beschermde soorten schade kunnen ondervinden. Het proces van risicoanalyse, gegevensverzameling tot effectanalyse en het formuleren van milderende maatregelen wordt de soortentoets genoemd. Komt de soortentoets tot de conclusie dat er schade mogelijk is, dan moet er een afwijking op de verboden van het soortenbesluit aangevraagd worden.

Wat?

De soortentoets is een toetsing van een initiatief aan de verboden vermeld in artikel 10 tem 18 van het Soortenbesluit.

Ten opzichte van beschermde diersoorten is het verboden om:
  • deze opzettelijk te doden (art.10, §1, 1°), opzettelijk te vangen (art.10, §1, 2°), betekenisvol te verstoren (art.10, §1, 3°)
  • dood of levend onder zich te houden, te ruilen, te verkopen, te verhandelen, te vervoeren (art.12)
  • nesten van beschermde vogelsoorten opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen (art.14)
  • rust- of voortplantingsplaatsen van beschermde diersoorten opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen (art.14). Ten aanzien van habitatrichtlijnsoorten zoals vleermuizen, bever, wolf... zijn ook onopzettelijke acties verboden
  • voor het doden of vangen van dieren gebruik te maken van bepaalde middelen die opgelijst staan in bijlage 2 van het Soortenbesluit (art.16)
  • het opzettelijk introduceren in het wild (ook niet-beschermde soorten, art.17)
     
Ten opzichte van beschermde plantensoorten is het verboden om:
  • deze opzettelijk te plukken of te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen, te vernielen of te verplanten (art.10, §2)
  • dood of levend onder zich te houden, te ruilen, te verkopen, te verhandelen, te vervoeren (art.12)
  • het opzettelijk introduceren in het wild (ook niet-beschermde soorten, art.17)
     
Ten opzichte van niet-beschermde diersoorten is het eveneens verboden om gebruik te maken van bepaalde vangstmiddelen die opgelijst staan in bijlage 2 van het Soortenbesluit. Het gaat dan voornamelijk om vangstmethoden die niet-selectief zijn en waarbij onopzettelijk ook beschermde soorten gevangen zouden kunnen worden.
 

Juridische achtergrond

Het Soortenbesluit betreft Vlaamse wetgeving die in voege is sinds 2009. Deze wetgeving implementeert de Conventie van Bern van 1979, de Europese Habitatrichtlijn van 1992 en de Europese Vogelrichtlijn van 2009.
 

Wat betekent betekenisvol verstoren?

De correcte definitie vindt u terug in artikel 2, 31° van het Natuurdecreet. Die definitie kan geïnterpreteerd worden als elke verstoring die op korte, middellange of lange termijn op zichzelf of in combinatie met andere verstoringen ertoe leidt dat een soort lokaal of regionaal verdwijnt. Wat betekenisvol is, hangt dus ook sterk af van de betrokken soort. Voor zeer zeldzame soorten kunnen kleine verstoringen al betekenisvol zijn. 
 

Wanneer zijn nesten beschermd?

Artikel 14, §3 van het Soortenbesluit: “de bewoonde nesten, de nesten die in aanbouw zijn als voorbereiding op het komende broedseizoen, alsook de nesten die in de regel jaar na jaar tijdens het broedseizoen hergebruikt worden.”

De meeste vogelsoorten maken jaarlijks een nieuw nest. Bepaalde soorten zijn echter sterk gebonden aan een vaste nestlocatie zoals zwaluwen, ooievaars, uilen, roeken, valken, reigers en bepaalde holenbroeders zoals spechten.
 

Wat zijn rust- of voortplantingsplaatsen?

Rust- en voortplantingsplaatsen dienen conform de rechtspraak breder geïnterpreteerd te worden dan louter de exacte locatie die door een dier gebruikt wordt als rust- of voortplantingsplaats. 

Wat het begrip ‘rustplaats’ betreft, bestaan er geen specifieke definities. Het Europese Hof van Justitie stelt dat het doel van de term in de Habitatrichtlijn is om de belangrijkste delen van het habitat van beschermde soorten te verzekeren, zodat zij in essentiële voorwaarden verkeren om onder meer te rusten.
Lees meer

Rustplaatsen

In de EU-guidance wordt ook gesteld dat het begrip rustplaats ruim geïnterpreteerd moet worden. Ook rustplaatsen die niet meer ingenomen worden maar waarheen de soort nog wel kan terugkeren, zijn beschermd. Men moet dus bij niet-bewoonde rust- en voortplantingsplaatsen rekening houden met de kans op terugkeer en herkolonisatie. Rustplaatsen kunnen ook verschillen doorheen het seizoen. Vleermuizen kunnen bijvoorbeeld andere rustplaatsen gebruiken voor hun winterslaap dan voor hun zomerrustplaatsen.

EU-guidance: “Rustplaatsen worden gedefinieerd als voor het bestaan van een dier of groep van dieren essentiële zones wanneer ze niet-actief zijn. Voor soorten met een sessiele fase wordt een rustplaats gedefinieerd als de vasthechtingsplaats. Rustplaatsen omvatten structuren die door dieren zijn aangelegd om als rustplaats te dienen, zoals roestplaatsen, holen of schuilplaatsen. Rustplaatsen die regelmatig worden gebruikt, zowel tijdens als om het jaar, moeten worden beschermd, zelfs wanneer zij niet bezet zijn.”

Rustplaatsen die essentieel zijn voor de overleving kunnen een of meer structuren en habitatkenmerken omvatten die nodig zijn:

  1. voor thermoregulerend gedrag, bv. Lacerta agilis (zandhagedis)
  2. om te rusten, te slapen of te recupereren, bv. roestplaats van Nyctalus leisleri (bosvleermuis)
  3. om te schuilen, voor bescherming of als toevluchtsoord, bv. holen van bever
  4. voor de winterslaap, bv. slaapplekken van vleermuizen en schuilplaatsen van Muscardinus avellanarius (hazelmuis)
Het moet wel gaan om zones die essentieel zijn voor het voortbestaan van de soort. Ook hier geldt weer de redenering van de ‘ecologische functionaliteit’. Wanneer bijvoorbeeld een zone waar vogels geregeld of jaarlijks landen om te rusten een onmisbare schakel vormt in het voortbestaan van die populatie en er zijn geen alternatieven in de buurt, is die rustplaats beschermd. Zolang er voldoende alternatieven voorhanden blijven, is de ecologische functionaliteit van ‘rustplaats’ niet bedreigd en is deze bescherming niet van toepassing.

 
Wat de ‘voortplantingsplaats’ betreft, interpreteert de rechtspraak dit ook ruimer dan enkel het nest, de kraamkolonie of het hol dat gebruikt wordt om de jongen groot te brengen. Zo valt ook de directe omgeving hieronder te begrijpen.
Lees meer

Voortplantingsplaatsen – ecologische functionaliteit

Ook de EU-guidance stelt dat de ‘voortplantingsplaats’ zich uitstrekt tot alle gebieden, noodzakelijk om de betreffende diersoort in staat te stellen zich met succes voort te planten. De Raad voor Vergunningsbetwisting hanteert hier de term ‘ecologische functionaliteit’ van een rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen maken bijvoorbeeld nooit gebruik van 1 rustplaats maar steeds van een netwerk aan voortplantingsplaatsen waartussen ze geregeld wisselen om de kans op predatie en ziekten te verminderen. Wanneer aangetoond kan worden dat het wegnemen van 1 geschikt hol de ecologische functionaliteit niet in gevaar brengt, omdat er in het gebied nog voldoende alternatieven aanwezig zijn, kan gesteld worden dat de ecologische functionaliteit hier niet wordt aangetast . Indien dit niet gegarandeerd kan worden, is een afwijking op het Soortenbesluit noodzakelijk.

Tot slot stelt de EU-guidance dat rekening dient gehouden te worden met het feit dat ook een beperkte beschadiging die op zich geen impact heeft op de soort maar in combinatie met andere vergelijkbare beschadigingen op lange termijn wel een impact kan hebben, ook gevat is door de verboden uit de Habitatrichtlijn en bijgevolg aan artikel 14 van het Soortenbesluit. Aangezien artikel 14 geen schadedrempel omvat, kan ook tijdelijke schade relevant zijn.

EU-guidance: “Onder voortplanting wordt hier verstaan de paring, de geboorte (met inbegrip van het leggen van eieren) of het produceren van nageslacht wanneer de voortplanting ongeslachtelijk is. Een voortplantingsplaats wordt hier gedefinieerd als de gebieden die nodig zijn om te paren en te jongen, en omvat ook de directe omgeving van de nest- of werpplaats wanneer het nageslacht afhankelijk is van die plaats. Voor sommige soorten omvat een voortplantingsplaats ook de bijbehorende structuren die nodig zijn om hun territorium te bepalen en te verdedigen. Voor soorten die zich aseksueel voortplanten, wordt een voortplantingsplaats gedefinieerd als het gebied dat nodig is om nageslacht te produceren. Voortplantingsplaatsen die regelmatig worden gebruikt, zowel tijdens als om het jaar, moeten worden beschermd, zelfs wanneer zij niet bezet zijn.”

De voortplantingsplaats kan dus gebieden omvatten die nodig zijn voor:

  1. baltsgedrag
  2. paring
  3. de bouw van het nest of de keuze van de plaats om eieren te leggen of jongen te werpen
  4. het werpen van jongen, het leggen van eieren of het produceren van nageslacht wanneer de voortplanting ongeslachtelijk is
  5. de eierontwikkeling en het uitkomen van eieren
  6. nest- of werpplaatsen, wanneer zij bezet worden door jongen die van die plaats afhankelijk zijn
  7. ruimere habitats die de voortplanting succesvol maken, met inbegrip van voedselgebieden
Het moet wel gaan om zones die essentieel zijn voor het voortbestaan van de soort. Ook hier geldt weer de redenering van de ‘ecologische functionaliteit’. Wanneer bijvoorbeeld een zone waar vogels geregeld foerageren tijdens het voortplantingsseizoen een onmisbare schakel vormt in het voortbestaan van die populatie en er zijn geen alternatieven in de buurt, is deze plaats beschermd. Zolang er voldoende alternatieven voorhanden blijven, is de ecologische functionaliteit niet bedreigd en is deze bescherming niet van toepassing.

 

Wanneer spreken we van ‘opzettelijk’?

Een vernieling of beschadiging wordt geacht ‘onopzettelijk’ te zijn wanneer de verantwoordelijke voor deze handeling niet wist of redelijkerwijze niet hoorde te weten dat deze handeling kon leiden tot die vernieling of beschadiging. Er geldt een verplichting tot een voorafgaande screening op de aanwezigheid van beschermde soorten van zodra er een kans bestaat op de schending van de artikelen 10 en 14.
 

Welke soorten zijn beschermd?

Welke soorten onder het toepassingsgebied vallen, staat vermeld in artikel 3 van het Soortenbesluit. Kort samengevat:
  • alle vogelsoorten die in Europa als inheems worden beschouwd
  • alle vleermuizen
  • alle amfibieën en reptielen
  • alle orchideeën
  • alle marterachtigen
  • alle libellen
  • habitatrichtlijnsoorten zoals wolf, bever, lynx, otter...
  • verschillende zeldzame vlindersoorten
  • een beperkte lijst insecten- en plantensoorten
     

Wanneer van toepassing?

De verboden van het Soortenbesluit zijn altijd en overal van toepassing. De verboden zijn dus ook van toepassing bij activiteiten of initiatieven waarbij geen andere vergunning (bijvoorbeeld omgevingsvergunning) noodzakelijk is. De verboden blijven ook van toepassing wanneer reeds een toelating verkregen werd via een andere vergunning en waarbij een afwijking op deze verboden conform artikel 19 tem 23 van het Soortenbesluit ontbreekt.
 

De soortentoets en omgevingsvergunningen

Een soortentoets dient steeds te gebeuren bij een omgevingsvergunningsaanvraag. Meestal zijn enkel de verboden vermeld in artikel 10 en 14 van toepassing. In vele gevallen zult u besluiten dat de verboden uit het Soortenbesluit niet van toepassing zijn.
Veel voorkomende situaties waarbij er wel conflicten mogelijk zijn:
  • kappen van bomen of struiken: nesten vogels of rust- en voortplantingsplaatsen vleermuizen
  • dempen van poelen: amfibieën
  • afbraak oude gebouwen: rust- en voortplantingsplaatsen vleermuizen
  • windturbines: vogels en vleermuizen
  • inname pioniersvegetaties: amfibieën en orchideeën

  •  

Hoe begin ik aan een soortentoets?

Stap 1: Een soortentoets begint steeds met een risicoanalyse:
  • Welke natuurwaarden komen voor binnen mijn projectgebied?
  • Zullen er natuurwaarden verdwijnen door mijn initiatief?
  • Komen binnen die natuurwaarden beschermde soorten voor?
  • Komen er beschermde soorten voor die gebruik maken van een gebouw of constructie?
  • Is voldoende duidelijk/gekend of er beschermde soorten voorkomen?
     
Belangrijk hierbij is dat voldoende geweten is of er al dan niet beschermde soorten voorkomen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van bestaande kennis zoals bijvoorbeeld www.waarnemingen.be. Indien nodig kan men ook zelf voorafgaand een quickscan doen van bijvoorbeeld voorkomen van holten in bomen.

Voor grote projecten of initiatieven wordt verwezen naar dit stroomschema.

Stap 2: Inventariseren

Indien een risico op schade aan beschermde soorten reëel is en de initiatiefnemer beschikt over onvoldoende kennis over het voorkomen van deze soorten binnen zijn projectgebied kan ook gespecialiseerde hulp worden ingeschakeld. Stap 3: Toetsing aan verboden per soort
  Soort 1 Soort 2 Soort x...
Art.10, §1, 1°: doden      
Art.10, §1, 2°: vangen      
Art.10, §1, 3°: betekenisvol verstoren      
Art.14: nesten of broedplaatsen      
Art.14: rustplaatsen      

Stap 4: Schadevoorkomende maatregelen

Indien uit de toetsing blijkt dat er beschermde soorten getroffen worden door het initiatief kan worden nagedacht hoe het project eventueel anders kan worden uitgevoerd zodat er geen conflict met het Soortenbesluit optreedt. Dit is uiteraard steeds de meest wenselijke situatie. Ook dit dient per verbod en per soort te worden bekeken cfr. stap 3.

Stap 5: Aanvraag afwijking

Indien uit voorgaande stappen blijkt dat schade aan beschermde soorten niet vermeden kan worden dan moet er een afwijking worden aangevraagd. Dergelijke aanvraag wordt bij voorkeur geïntegreerd in de vergunningsaanvraag. Een aanvraag kan ook afzonderlijk worden ingediend via het digitale loket van Natuur en Bos. Een aanvraag kan ingewilligd worden indien aan een van volgende voorwaarden is voldaan:
  • Een van de redenen is van toepassing zoals vermeld in artikel 20 §1 van het Soortenbesluit:
    • in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid
    • in het kader van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale en economische aard, en voor het milieu gunstige effecten
    • in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer
    • ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren of aan andere goederen in eigendom of gebruik
    • ter bescherming van de wilde fauna of flora, of ter instandhouding van de natuurlijke habitats
    • voor doeleinden in verband met onderzoek of onderwijs, repopulatie of herintroductie, alsook voor de daartoe benodigde kweek
    • om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt en vastgesteld aantal van bepaalde specimens te vangen, te plukken of in bezit te hebben
       
Bovendien kan de afwijking enkel worden toegestaan als
  • Er geen andere (minder schadelijke) bevredigende oplossing bestaat (art.20 §4)
  • De afwijking geen afbreuk doet aan het streefdoel om de populaties van de soort in kwestie in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, op lokaal niveau of op Vlaams niveau (art.20 §4)
     
De behandelingstermijn van een afwijking bedraagt normaal 20 werkdagen. In geval van gemotiveerde hoogdringendheid (bijvoorbeeld schade door beschermde soorten) kan deze termijn ingekort worden tot 5 werkdagen. 
 
Toon op de webpagina enkel de aangeklikte paragraaf
0
Verberg introductie
0