Jachtplan, faunabeheerplan, wildrapport en afschotplan

Afbeelding
Icoon Jagen
Elke jachtrechthouder moet een faunabeheerplan opmaken waarin hij aangeeft hoe hij het wildbeheer op zijn jachtterrein wil invullen. Daarnaast moet hij jaarlijks een wildrapport indienen. Om op grofwild zoals reeën of wilde zwijnen te mogen jagen is een afschotplan vereist. 

Jachtplan

Om ergens te mogen jagen heeft een jager jachtrechten nodig. Het aaneengesloten geheel van gronden waarop een jager het jachtrecht heeft, noemen we zijn jachtterrein. Een jager moet elk jaar een jachtplan van zijn jachtterrein indienen. Het jachtplan geeft gedetailleerd weer op welke percelen een jager over het jachtrecht beschikt. 

Faunabeheerplan

Een faunabeheerplan omschrijft de plannen van een jager om de wildpopulatie in hun jachtterrein op een gezond peil te houden. Het heeft een looptijd van vijf jaar (of zes jaar voor een wildbeheereenheid). Zonder goedgekeurd faunabeheerplan mag een jager niet jagen. 

Het faunabeheerplan wordt bij voorkeur elektronisch ingediend via het e-loket fauna en flora. Het is ook mogelijk om het papieren formulier aanvraag goedkeuring faunabeheerplan (doc - 772 kB) aangetekend op te sturen naar de betrokken dienst van Natuur en Bos. 

Een faunabeheerplan omvat vijf onderdelen:
  1. Populatiebeheer
    Een duurzaam populatiebeheer houdt rekening met de bestaande en de gewenste aantallen van een wildsoort: hoeveel dieren zijn er en hoe groot of klein zou de populatie moeten worden? De doelstellingen zijn onder meer afhankelijk van de wildstand, de oppervlakte en kwaliteit van de biotopen, de conditie van het wild, de eventuele schade die door wildsoorten wordt aangericht… Aan de hand van de populatiedoelen legt de jager (of de wildbeheereenheid) maatregelen vast om die doelen te behalen. Veranderingen in de wildstand kunnen leiden tot aanpassingen van de jachtdoelen. 
  2. Valwild
    Valwild is wild dat sterft door aanrijdingen, maaiers, ziekte, verdrinking in kanalen … De wildstand in een jachtge-bied wordt mee bepaald door het valwild. Veranderingen in de wildstand kunnen de jachtdoelen beïnvloeden. Het faunabeheerplan geeft aan hoe informatie over valwild verzameld wordt, welke doelstellingen de jager of wildbeheereenheid nastreeft en welke maatregelen genomen worden om valwild te voorkomen of te beperken.
  3. Schade door wild
    Het faunabeheerplan geeft aan hoe informatie over wildschade verzameld wordt, welke doelstellingen de jager of wildbeheereenheid nastreeft en welke maatregelen genomen worden om schade te voorkomen of te beperken. 
  4. Overlastsoorten
    Ook andere soorten dan jachtwild kunnen voor overlast zorgen. Het faunabeheerplan geeft aan hoe informatie over overlastsoorten verzameld wordt, welke doelstellingen de jager of wildbeheereenheid nastreeft en welke maatregelen genomen worden om die doelen te bereiken.
  5. Subsidies
    Een erkende wildbeheereenheid kan in haar faunabeheerplan aangeven welke subsidieprojecten ze tijdens de looptijd van het plan wil uitvoeren. Er bestaan basissubsidies, oppervlaktesubsidies en projectsubsidies.
     
Hulp nodig? Deze voorbeelden kunnen als hulpmiddel gebruikt worden om een faunabeheerplan op te stellen, op voorwaarde dat het plan op maat van het terrein wordt uitgewerkt.
 

Wildrapport

Een jager of wildbeheereenheid moet elk jaar een wildrapport indienen. Dat rapport bevat voor het betrokken jachtterrein:
  • De ‘geschatte voorjaarsstand’: de geschatte voorjaarspopulaties van het voorgaande kalenderjaar 
  • De afschotcijfers van het voorgaande kalenderjaar, ingedeeld per wildsoort 
  • De gerealiseerde vangst van het voorgaande kalenderjaar, ingedeeld per wildsoort
     
Het wildrapport moet jaarlijks worden ingediend voor 1 april. Dat gebeurt bij voorkeur elektronisch, via het e-loket fauna en flora. Het is ook mogelijk om het papieren formulier wildrapport 2025 (doc - 778 kB) aangetekend op te sturen naar de betrokken dienst van Natuur en Bos. 
 

Afschotplan

Om op grof wild zoals reeën of wilde zwijnen te mogen jagen moet een jager over een afschotplan beschikken. Dat plan bepaalt onder meer het maximale aantal dieren dat geschoten mag worden (per leeftijd en geslacht).  Per dier dat geschoten mag worden, krijgt de jager of wildbeheereenheid een set van twee labels met één uniek nummer. Elk geschoten dier moet onmiddellijk twee labels krijgen: eentje boven het hielgewricht van de achterpoot en eentje aan de linkeronderkaak. Het label aan de achterpoot mag pas verwijderd worden als het dier zich bij de eindgebruiker of in een erkende wildbewerkingsinrichting bevindt. De onderkaak met het tweede label moet bewaard worden tot twee maanden na het kwartaal waarin het dier geschoten werd. Zo kan Natuur en Bos of het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) de aantallen controleren. De onderkaak mag afgekookt of ingevroren worden voor bewaring, dat heeft geen invloed op het label. 

Elk geschoten dier dat binnen het afschotplan valt, moet ook gemeld worden aan Natuur en Bos. Dat gebeurt bij voorkeur elektronisch via het e-loket fauna en flora. Het is ook mogelijk om de papieren formulieren te downloaden en op te sturen naar de betrokken dienst van Natuur en Bos. 
Toon op de webpagina enkel de aangeklikte paragraaf
0
Verberg introductie
0