Passieve monitoring of surveillance (bewaking)

Afbeelding
Icoon webpagina's ziekten bij dieren in het wild
Met een passieve monitoring wil Natuur en Bos de circulatie van ziektekiemen bij dood gevonden dieren zichtbaar maken. Dat gebeurt door kadavers in te zamelen voor een autopsie en een epidemiologisch onderzoek. De passieve bewaking gebeurt door Natuur en Bos, in samenwerking met Diergezondheidszorg Vlaanderen vzw (DGV), de afdeling Diergezondheid van Sciensano, vijf erkende Vogelopvangcentra (VOC) en de Universiteit Gent.
Natuur en Bos voert een passieve monitoring uit bij:

Passieve monitoring van amfibieën 

Met een passieve monitoring wil Natuur en Bos de circulatie van ziektekiemen bij dood gevonden amfibieën zichtbaar maken. Dat gebeurt door kadavers in te zamelen voor een autopsie en een epidemiologisch onderzoek. Het moet gaan om kadavers zonder traumatische doodsoorzaak, dus geen slachtoffers van predatie, verkeer of verdrinking.

Inzamelen
Voor het opsporen van amfibieënkadavers roepen we de hulp in van beheerders, amfibieënonderzoekers en burgers. Vindt u ergens in Vlaanderen een (relatief vers) kadaver van een amfibie, stop het dan in een afgesloten plastic doosje of een dubbele plastic zak en breng het naar een Opvangcentrum voor Wilde Dieren (VOC). Daar zal de doodsoorzaak onderzocht worden. Volg altijd het veiligheidsprotocol om ongewilde verspreiding van het virus te voorkomen. 

Resultaten
Bekijk de eerste resultaten van de passieve bewaking van chytridiomycose in Vlaanderen (doc- 278 kB)

Zieke of dode amfibieën in Wallonië?
Treft u een verdacht amfibiekadaver aan op Waals grondgebied, volg dan het protocol van de Waalse overheid voor de inzameling en het onderzoek van kadavers. Zieke of dode amfibieën kunnen telefonisch gemeld worden aan de dienst SOS Environnement Nature op het nummer 070 23 30 01. Stop het kadaver in een plastic zak en bewaar het in de diepvriezer tot het door een medewerker wordt opgehaald. Vergeet niet de plaats en datum van de vondst te noteren en mee te delen. Surf voor meer informatie naar de website van de Waalse overheid.
 

Passieve monitoring van egels

Opstart onderzoek naar egeloverleving
De egelpopulatie heeft het de laatste jaren moeilijker in ons land. Om de egelpopulaties te beschermen is het belangrijk om meer informatie te verzamelen over hun overleving na een verzorging in een VOC. Om na te gaan hoe egels overleven nadat ze werden opgevangen en verzorgd in een opvangcentrum voor wilde dieren lanceert De Koninklijke Belgische Liga voor vogelbescherming een monitoringproject in België. Dat startte op in juni 2021.

In dat project worden egels, na de verzorging in een opvangcentrum, gemerkt aan hun stekels met kleine gele omhulsels met een uniek zescijferig nummer en de vermelding ‘suiviherisson.be’. Het identificatienummer begint met ‘#’ om de leesrichting aan te geven. Elke egel wordt gemerkt aan 6 stekels: ze worden aangebracht op de schouders, de heupen, in de nek en aan het uiteinde van de ruggengraat, zodat ze ook kunnen worden afgelezen wanneer het dier is opgerold. De gele omhulsels gaan gemiddeld tussen 12 en 18 maanden mee, de levensduur van een egelstekel. De egel heeft geen enkele hinder van de gemerkte stekels.

Meld egels met gele omhulsels op de stekels
Als u een egel ziet met kleine gele omhulsels op zijn stekels, benader hem dan rustig. Raak de egel niet aan maar maak een foto en noteer zoveel mogelijk informatie over de plaats, de toestand en het gedrag van de egel. Meld al die informatie, samen met het nummer van het gele stekelomhulsel op www.suiviherisson.be.

Sinds 2019 belaagt de bacterie Corynebacterium ulcerans de egelpopulatie in Vlaanderen. Getroffen egels hebben wonden op en rond het hoofd, gezwollen poten, onderhuidse abcessen en zweertjes. Op warme dagen leggen vliegen eitjes in de wonden, waar vervolgens maden uitkomen. De egels raken zodanig verzwakt dat ze meestal sterven aan de aandoening.

Monitoring
Natuur en Bos onderzoekt de oorzaak van de waargenomen letsels en sterfte in samenwerking met de Wildlife Health Group van UGent, het Natuurhelpcentrum Opglabbeek, het opvangcentrum voor vogels en wilde dieren in Merelbeke en het opvangcentrum SOS Wilde Dieren in Geraardsbergen. De eerste onderzoeken tonen aan dat de letsels de ziekteverwekker Corynebacterie ulcerans bevatten, mogelijk in combinatie met andere uitlokkende factoren. Dit wordt nog verder onderzocht.  Daarnaast financiert Natuur en Bos onderzoek naar de mogelijke impact van omgevingscontaminanten op de vatbaarheid van egels voor Corynebacterium. Binnenkort vindt u hier meer informatie over dat onderzoek.

Zieke egel gevonden?
Ziet u een zieke egel, breng hem dan naar een opvangcentrum in de buurt. Egels met een ziektebeeld van huidletsels en abcessen kunnen antibiotica krijgen, bij voorkeur via een inspuiting omdat de dieren vermoedelijk minder eten. De geschiktste antibiotica zijn doxycycline, trimetoprim-sulfonamide, amoxicilline, tetracycline, penicilline, erythromycine en enrofloxacine. Een antibioticabehandeling moet altijd samengaan met het schoonmaken en ontsmetten van de letsels. Bij egels met een zware besmetting van parasieten wordt een antiparasitaire behandeling (ivermectine) aangeraden. 

Voorzorgen nemen!
Let op als u zieke egels opvangt en/of verzorgt. De gevonden bacterie Corynebacterie ulcerans kan bij mensen difterie veroorzaken. De meeste Vlamingen zijn tegen difterie gevaccineerd, waardoor de kans op een humane infectie klein is. Toch is voorzichtigheid geboden bij de opvang en verzorging van egels in een opvangcentrum.
  • Iedereen die met egels in contact komt, moet correct gevaccineerd zijn tegen difterie. De herhalingsinentingen worden samen met de tetanusvaccinaties toegediend.
  • Mensen met een verzwakte afweer mogen geen contact hebben met egels.
  • Hebt u contact gehad met egels en vertoont u nadien ziektesymptomen, bijvoorbeeld huidletsels, neem dan contact op met de huisarts
  • Draag altijd handschoenen om egels te verzorgen of hun verblijf te reinigen. Na elk contact moeten de handen grondig gewassen en ontsmet worden.
  • De betrokken bacterie kan wellicht lang in de omgeving overleven. Daarom moeten voeder- en drinkbakjes geregeld gereinigd en ontsmet worden, net als de bakken waarin de egels verblijven. Dat ontsmetten kan bijvoorbeeld met javel. Kartonnen dozen waarin egels getransporteerd werden, mogen niet hergebruikt worden.
     

Passieve monitoring van grofwild (ree, everzwijn, moefflon, edelhert en damhert)

Met een passieve monitoring wil Natuur en Bos de circulatie van ziektekiemen bij dood gevonden grofwild zichtbaar maken. Dat gebeurt door kadavers in te zamelen voor een autopsie en een epidemiologisch onderzoek. De passieve bewaking gebeurt door Natuur en Bos, in samenwerking met Diergezondheidszorg Vlaanderen vzw (DGV), de afdeling Diergezondheid van Sciensano en vijf erkende Opvangcentra voor Wilde Dieren (VOC).
 
Een abnormaal sterfgeval van een ree, everzwijn, moefflon, edelhert of damhert in Vlaanderen kunt u telefonisch melden aan een VOC. Na een melding gaat een medewerker van het VOC ter plaatse om na te gaan of het effectief om abnormale sterfte gaat. Daar bestaan duidelijke criteria voor. Wordt de waarneming bevestigd, dan wordt het kadaver ingezameld voor een autopsie en verder onderzoek.
 
Sinds september 2021 wordt er in Vlaanderen een verhoogde ziekte en sterfte bij reewild vastgesteld. Hetzelfde beeld werd aangetroffen in de lente en zomer van 2022. Het waargenomen ziektebeeld was in het merendeel van de gevallen een algemene verzwakking, sterke vermagering en vaak diarree. 
Om de doodsoorzaak te achterhalen startte ANB in de lente onderzoek op via de passieve ziektebewaking en via samenwerking met de opvangcentra voor in het wild levende dieren.

Dit onderzoek leverde geen specifieke veroorzakende ziekteverwekker op die de waargenomen ziekte en sterfte bij reewild veroorzaakt. Bij vele dieren werden wel virale en parasitaire infecties teruggevonden die elk op zich gewoon voorkomen in de reewildpopulatie, zoals longworminfecties en gastro-intestinale infecties. Maar bij een combinatie ervan worden de dieren heel ziek en sterven ze.

In Wallonië wordt er geen verhoogde ziekte en sterfte gemeld bij Reeën, maar in Nederland wel.  Ook daar worden sinds het najaar van 2021 meer zieke en dode reeën aangetroffen zonder dat er een eenduidige ziekteverwekker als oorzaak van de sterfte kan worden aangeduid. 
Gezien er geen eenduidige ziekteverwekker gevonden werd zal ANB met INBO bespreken of er voor reewild in Vlaanderen specifieke bezorgdheden zijn inzake overpopulatie, populatie-ecologie en/of habitatkwaliteit die de verzwakking en vatbaarheid voor infecties kunnen verklaren.

Als er dode reeën worden aangetroffen, meldt deze dan bij het provinciaal aangeduide VOC zodat het kan opgehaald worden voor onderzoek (contactgegevens zie hierboven). Zieke dieren kunnen naar het dichtstbijzijnde opvangcentrum gebracht worden voor verzorging. Deze zullen eveneens onderzocht worden via de ANB ziektebewaking.

 

Passieve monitoring van usutu bij in het wild levende vogels

Het usutuvirus is een RNA virus (arbovirus Flaviviridae) dat wordt overgedragen door geleedpotigen (vnl. Culex-muggen). Het virus veroorzaakt ziekte en sterfte bij merels en andere in het wild levende vogels. Het virus werd nog niet geassocieerd met ernstige ziekte of sterfte bij zoogdieren. Het is een zoönotisch virus en kan dus ook de mens besmetten. Maar er zijn wereldwijd slechts enkele gevallen bekend van humane infectie en dan steeds bij patiënten die al zeer verzwakt zijn door andere ziekte (verminderde immuniteit). Er bestaat dus geen reden tot bezorgdheid voor de volksgezondheid. Als algemene veiligheidsmaatregel is het altijd aangeraden om na contact met dode of zieke vogels goed de handen te wassen en af te spoelen.

Ziektebeeld
Vogels zijn reservoir van het virus en het virus treft voornamelijk zangvogelsoorten (zoals merel , mees , huismus , roodborst , spreeuw, … ) en roofvogels (inclusief uilen). De symptomen van een usutu-infectie bij ziektegevoelige vogels zijn bol/dik zitten, lusteloosheid, coördinatieproblemen en evenwichtsstoornissen (zoals tikken en draaien met kop, niet vliegen), vermagering en verzwakking, plotselinge sterfte. Meestal overlijden de vogels enkele dagen na het waarnemen van symptomen.

Verspreiding in Europa
Het usutuvirus werd voor de eerste keer binnen Europa gedetecteerd in 2001 in Oostenrijk. Vervolgens verspreidde het zich naar Hongarije, Spanje, Zwitserland en Italië. De in België aanwezige steekmug Culex pipiens kan optreden als vector voor het virus. Zo kan de ziekte zich verspreiden naar in het wild levende dieren in België gelet op de recente verspreiding van het virus in Europa.

Verspreiding in Vlaanderen
In 2011 heeft de federale overheid een eerste passieve surveillance opgestart waarbij gevraagd werd aan de 353 ornithologen-medewerkers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen om ongewone sterfte bij merels (Turdus merula) te melden en eventuele dode merels in te zamelen voor analyse. Er werd geen usutu aangetroffen bij merels.

Een eerste waarschuwing van de aanwezigheid van het usutuvirus in ons land kwam er in 2012, toen het virus werd geïdentificeerd in een in gevangenschap levende goudvink (Pyrrhula pyrrhula) en een grote bonte specht (Dendrocopos major), beide afkomstig van de vallei van de Maas tussen Namen en Hoei in het zuiden van ons land.

In september 2016 heeft Natuur en Bos in Vlaanderen een passieve bewaking opgestart van het usutuvirus bij merels en uilen, gezien de geregistreerde abnormale sterfte bij merels aan het eind van de zomer. Dat gebeurde in samenwerking met de Opvangcentra voor Vogels en Wilde Dieren (VOC) van Vogelbescherming Vlaanderen, Diergezondheidszorg Vlaanderen en Sciensano.

De in 2016 uitgevoerde moleculaire testen op swab-stalen van zieke uilen en hersenstalen van overleden merels en lijsters die werden ingezameld door de vogelopvangcentra waren allemaal positief voor het usutuvirus. Een overzicht van de Vlaamse steden en gemeenten waar vogels positief voor het usutuvirus werden gevonden, worden weergeven op onderstaande kaart. Die detectie bevestigt de aanwezigheid en circulatie van het virus in het noorden van ons land. Tegelijkertijd werden soortgelijke sterfgevallen voor het eerst waargenomen in Nederland. Op 21 september 2016 bevestigde het Nederlands Wildlife Health Centre (DWHC), verbonden aan het Erasmus MC, de infectie van Nederlandse merels met het usutuvirus.
Afbeelding
Kaart verspreiding Usutu in Vlaanderen in 2016

De circulatie van het virus in Vlaanderen in 2016 geeft aan dat het usutuvirus naar alle waarschijnlijkheid ook de komende jaren zal opduiken bij de wilde vogels. Hopelijk verwerven de vatbare vogelsoorten spoedig een vorm van immuniteit, want voorlopig is er geen behandeling voor zieke vogels.

Nadat de uitgevoerde usutu-monitoring bij merels een eerste beeld gaf van de oorzaak, omvang en verantwoordelijke usutuvirusstam van de merelsterfte, werd in juli 2017 het virus opnieuw gedetecteerd in Vlaanderen, waardoor het duidelijk is dat de merelsterfte van 2017 opnieuw te wijten is aan het usutuvirus dat ook in 2016 in Vlaanderen vele merelslachtoffers maakte.

In de zomer 2022 werd opnieuw in enkele VOCs een verhoogde ziekte en sterfte vastgesteld bij merels en pimpelmezen. Analyse toonde aan dat opnieuw de vogels besmet waren met het usutuvirus.
 

Passieve monitoring van vogelgriep bij in het wild levende vogels en oproep tot waakzaamheid en bioveiligheid

Op www.natuurenbos.be/vogelgriep kan u lezen hoe het Agentschap voor Natuur en Bos het vogelgriepvirus opvolgt bij de wilde vogels, hoe je daaraan kan meewerken, hoe je als eigenaar vogelkadavers moet verwijderen en waarop je moet letten bij contact met dode en zieke vogels.
 

Passieve monitoring van rabiës, vogelgriep en andere ziekteverwekkers bij vossen

Met een passieve monitoring wil Natuur en Bos de circulatie van rabiës en andere ziektekiemen bij dood gevonden vossen zichtbaar maken. Dat gebeurt door kadavers in te zamelen voor een autopsie en een epidemiologisch onderzoek. De passieve bewaking gebeurt door Natuur en Bos, in samenwerking met Diergezondheidszorg Vlaanderen vzw (DGV), de afdeling Diergezondheid van Sciensano en vijf erkende Opvangcentra voor Wilde Dieren (VOC).

Na de uitbraak van H5N1 vogelgriep bij de wilde vogels in november 2021, werd in januari 2022 in enkele Europese landen melding gemaakt van enkele zoogdiersoorten (waaronder de vos) die besmet bleken met H5N1. De overstap van het virus van vogels naar zoogdieren is niet onverwacht, maar wel zorgelijk gezien het een stapje dichter is naar mutaties die infectie en mogelijke verspreiding onder de mens zouden kunnen veroorzaken. Daarom breidt ANB de vogelgriepbewaking bij wilde vogels uit naar vossen.

Ingezamelde vossenkadavers worden nu dus ook geanalyseerd op het vogelgriepvirus om besmetting na te gaan en om meer inzicht te krijgen in de genetische samenstelling van het circulerende virus. Ondertussen werden in Vlaanderen in juli 2022 de eerste 2 vossen aangetroffen die besmet bleken met H5N1- vogelgriep. Ze werden waarschijnlijk ziek door het eten van zieke vogels. Er zijn nog geen indicaties dat het virus vervolgens ook tussen zoogdieren besmettelijk is. Maar omdat het vogelgriepvirus kan muteren is het belangrijk steeds een goede bioveiligheid te volgen bij contact met zieke en dode vogels en zoogdieren.

Ondanks het lage risico op besmetting van mensen door een vos met vogelgriep, is het dus aanbevolen om alert te zijn voor vossen en andere zoogdieren met hersenverschijnselen. Mogelijk worden die veroorzaakt door vogelgriep. Blijf steeds op afstand van de zieke dieren, raak geen zieke of dode dieren aan, en bel de bovenvermelde provinciale contactpunten voor melding van zieke dieren en kadavers. Zij zullen dan de zieke dieren en kadavers op de juiste manier inzamelen voor verzorging en onderzoek.
 
Een abnormale sterfte bij vossen (dus geen sterfte vanwege de jacht) in Vlaanderen kunt u telefonisch melden aan een VOC. Blijf steeds op afstand en raak het kadaver niet aan. Na een melding gaat een medewerker van het VOC ter plaatse om na te gaan of het effectief om abnormale sterfte gaat. Daar bestaan duidelijke criteria voor. Wordt de waarneming bevestigd, dan wordt het kadaver ingezameld voor een autopsie en verder onderzoek.
 

Passieve monitoring van rabiës, COVID-19-virus en andere ziekteverwekkers bij vleermuizen

De bewaking van ziekten bij vleermuizen is gebaseerd op een passieve monitoring. Die bewaking heeft als doel de tijdige detectie van ziekten ter bescherming van de openbare dierengezondheid en volksgezondheid.

De passieve monitoring heeft tot doel de circulatie van ziektekiemen (zoals onder meer rabiës, SARS-CoC-2 en andere pathogenen) bij dood gevonden vleermuizen zichtbaar te maken door het inzamelen van kadavers voor autopsie en epidemiologisch onderzoek. Die passieve bewaking gebeurt door Natuur en Bos in samenwerking met de Vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt, de opvangcentra voor in het wild levende dieren (VOC's), Dierengezondheidszorg Vlaanderen en de laboratoria van SCIENSANO, UGent en KULeuven. 
Bij vossen voert Natuur en Bos eveneens een passieve bewaking uit van rabiës.

Rabiës
Rabiës of hondsdolheid is een ernstige acute ontsteking van de hersenen door het rabiësvirus. Rabiës kan bij dieren aanleiding geven tot een 'furieuze' vorm, waarbij de razernij op de voorgrond staat, maar kan ook aanleiding geven tot een 'paralytische' vorm, waarbij het aangetaste dier er slap, verlamd en meelijwekkend uitziet. Als er eenmaal ziektesymptomen zijn, is er 100% zeker dodelijke afloop. Er bestaat geen behandeling.

Het WIV bevestigt een nieuw geval van atypische rabiës bij een vleermuis

Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) heeft na meerdere laboratoriumtesten opnieuw de diagnose van rabiës in een lokale vleermuis vastgesteld (Eptesicus serotinus of laatvlieger). Dit is de tweede keer dat de aanwezigheid van dit atypische rabiësvirus (European Bat Lyssavirus) aangetoond wordt bij deze diersoort in België.

Het verdachte dier werd op 14 oktober 2017 gevonden door iemand in de gemeente Étalle in de provincie Luxemburg. Het werd voor analyse opgestuurd naar het WIV, dat het enige wetenschappelijke instituut is in België dat de diagnose van deze dodelijke virale ziekte kan bevestigen. Het eerste geval werd ongeveer een jaar geleden aangetoond in de gemeente van Bertrix. Afgezien van de twee personen die de vleermuis hanteerden vooraleer die naar het WIV werd gestuurd en hiervoor zoals gebruikelijk aangepaste veiligheidshandschoenen droegen, werd geen ander contact met mens of dier gerapporteerd. Het is dus aannemelijk dat elk risico op besmetting kan uitgesloten worden.

Om meer inzicht te verwerven in de mogelijke impact van het COVID-19-virus op in het wild levende dieren start Natuur en Bos er een passieve bewaking van op, alsook van andere ziekteverwekkers, bij in het wild levende dieren. 
Vleermuizen die dood aangetroffen worden, worden ingezameld door vrijwilligers van de vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt. Ook vleermuizen die overlijden in een VOC worden ingezameld. Die kadavers worden vervolgens gescreend op rabiës, SARS-CoV-2 en andere ziekteverwekkers, in samenwerking met Sciensano en de KULeuven. Het transport van stalen en kadavers gebeurt door Diergezondheidszorg Vlaanderen.

Daarnaast worden dieren die worden opgevangen in een opvangcentrum voor in het wild levende dieren gescreend op COVID-19 in een samenwerking met de UGent. Het gaat daarbij om marters, vleermuizen en hertachtigen. Als andere dieren symptomen vertonen die verdacht zijn voor Covid-19, zullen die ook gescreend worden.

Oproep tot inzameling van vleermuiskadavers voor onderzoek
Als u een dode vleermuis vindt, breng die dan naar een van de zes VOC's die zijn aangeduid voor de ziektebewaking van Natuur en Bos.

Bij het verpakken van het kadaver moet u een mondmasker en wegwerphandschoenen dragen zodat er geen humane virussen kunnen worden overgedragen op het kadaver waardoor de onderzoeksresultaten vertekend worden.

Verpak elk kadaver in een afgesloten dubbele plastieken zakje (zipperzakje of zakje dat goed afgesloten is met touwtje of sluitstrip). Bij het tweede zakje wordt een papier gevoegd met volgende informatie:
  • Naam en gsm van de vinder
  • Plaats van aantreffen
  • Datum van aantreffen
     
Als u niet in staat bent om het kadaver te brengen naar een VOC, mail dan naar rabies@sciensano.be met de vraag of het kadaver bij u wordt opgehaald.

De kadavers worden na inzameling gescreend op rabiës, SARS-CoC-2 en andere pathogenen, en eveneens op ACE2 receptoren voor SARS-CoV-2. Dat onderzoek gebeurt door Natuur en Bos in samenwerking met Sciensano, KULeuven, Universiteit Antwerpen, Diergezondheidszorg Vlaanderen, Opvangcentra voor in het wild levende dieren van Vogelbescherming Vlaanderen en de vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt.

Voor meer informatie kunt u mailen naar wildedierenziekten@vlaanderen.be.

Voorzorgsmaatregelen en nuttige informatie
De vleermuis is een beschermde diersoort in Europa en vormt zelden een gevaar voor de gezondheid van mens of dier. Het wordt nochtans ten sterkste afgeraden vleermuizen met blote handen aan te raken, zeker als het dier ziek lijkt en tekenen toont van agressie, het niet kan vliegen, herhaaldelijk op de rug valt of willekeurige bewegingen doet.

Het manipuleren van vleermuizen gebeurt best met stevige handschoenen. Mensen die op regelmatige basis in contact komen met vleermuizen of die wegens professionele redenen meer risico lopen (boswachters, personeel van revalidatiecentra voor wilde dieren, chiropterologen…) laten zich best op voorhand tegen rabiës vaccineren. Meer informatie over deze vaccinatie kunt u opvragen bij uw huisarts of bij het Instituut voor tropische geneeskunde (ITG): telefonisch (op weekdagen tussen 9 en 17 uur) op 03/2476465 of 03/2476405 of via mail receptie@itg.be.

Post exposure profylaxe na een beet van een verdacht dier
Indien u gebeten werd of in contact kwam met een voor rabiës verdacht dier, contacteert u best zo snel mogelijk een arts of de spoeddiensten. De arts kan dan contact opnemen met:

Het Instituut voor Tropische geneeskunde voor de medische opvolging na blootstelling aan een verdacht dier (rabiësprofylaxis)
Het WIV (02/3733111), dat via laboratoriumanalyses de diagnose van rabiës kan stellen
 
Wanneer een mens gebeten wordt door een mogelijk met rabiës besmet dier is het van het grootste belang om de wonde (hoe klein of hoe oppervlakkig ook) grondig gedurende 15 minuten met water en zeep uit te wassen (omdat het virus zeer gevoelig is voor detergenten), goed te spoelen en vervolgens grondig te ontsmetten (met Iodium/Isobetadine of met ethanol 60-80 %). Men moet zo snel mogelijk een arts raadplegen voor verdere verzorging en om vaccinatie te overwegen.

Bij een voorheen gevaccineerd persoon: boostervaccinatie na verdachte beet op dag 0 en dag 3, dit dient herhaald te worden na elke verdachte beet. Toediening van antirabiësimmunoglobulinen is dan verder nooit meer nodig bij gezonde personen met normale immuniteit. Er wordt een antistoftiterbepaling uitgevoerd op dag 13.
 
Bij een voorheen niet gevaccineerd persoon, steeds volgende acties 1 én 2 uitvoeren:
  1. het toedienen van specifieke antirabiës-immunoglobulinen (RIG), 'antiserum', in en rondom de wonde. Het toedienen van deze specifieke immunoglobulinen heeft geen zin meer vanaf de achtste dag na het starten van de vaccinatie. Hiervoor dient steeds contact opgenomen te worden met het referentiecentrum rabies, namelijk het ITG (instituut voor tropische geneeskunde): Telefonisch advies (op weekdagen tussen 9 en 17 uur) op het nummer: 03 247 64 65 of 03 247 64 05 of via mail receptie@itg.be. Na de werkuren en tijdens het weekend dient men de spoedgevallendienst van het UZA te contacteren (waar ITG en UZA artsen samen de wacht infectieziekten verzekeren) op 03 821 30 00.
  2. 5 injecties met een rabiësvaccin dat op celcultuur is bereid, injectie op dag 0, 3, 7, 14 en 28
. Er wordt een antistoftiterbepaling uitgevoerd op dag 38.

Aanbevelingen
Om onze wilde dierenpopulaties te beschermen tegen het COVID-19-virus werden er uitgebreide aanbevelingen voor voorzorgsmaatregelen opgesteld wanneer u contact hebt met in het wild levende dieren.
Toon op de webpagina enkel de aangeklikte paragraaf
0
Verberg introductie
0